De arbeidskorting is bedoeld om arbeidsparticipatie te stimuleren door werk financieel aantrekkelijker te maken. Dit beleidsdoel leidt echter tot discriminatie van mensen met een arbeidsbeperking. Zij kunnen door hun beperking vaak niet (volledig) deelnemen aan regulier betaalde arbeid en worden daardoor structureel uitgesloten van deze fiscale tegemoetkoming. Het gevolg is dat mensen die niet kunnen werken vanwege een handicap veel minder netto-inkomen hebben dan werkenden met een gelijk bruto-inkomen, louter op basis van hun beperking. Daarmee is sprake van indirecte en feitelijk ook intrinsieke discriminatie, in strijd met artikel 26 IVBPR, artikel 14 EVRM en het VN-verdrag handicap.