Het gebruik van de arbeidskorting met het doel van koopkrachtverbetering leidt tot discriminatie, omdat het uitsluitend werkenden bevoordeelt, terwijl niet-werkenden, zoals arbeidsongeschikten en uitkeringsgerechtigden, worden uitgesloten. Dit onderscheid is problematisch om de volgende redenen:
- Beperking tot werkenden: Het doel van de arbeidskorting is het verhogen van het besteedbare inkomen van werkenden, waardoor zij financieel worden ondersteund. Niet-werkenden, die vaak vanwege omstandigheden zoals arbeidsongeschiktheid niet kunnen werken, profiteren niet van deze maatregel, ondanks dat zij ook koopkrachtverbetering nodig hebben om hun bestaanszekerheid te waarborgen.
- Ongelijke behandeling: Het exclusieve voordeel voor werkenden creëert een structurele ongelijkheid in het belastingstelsel. Dit impliceert dat werkenden meer waard zijn vanuit fiscaal oogpunt dan niet-werkenden, wat strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en mensenrechtenverdragen.
- Geen rechtvaardiging voor uitsluiting: Het doel van koopkrachtverbetering is om armoede te verminderen en bestaanszekerheid te vergroten. Door niet-werkenden uit te sluiten, wordt een kwetsbare groep genegeerd, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor deze uitsluiting.
Kortom, het gebruik van de arbeidskorting met het doel van koopkrachtverbetering discrimineert door een groep mensen te bevoordelen op basis van hun arbeidsgeschiktheid, terwijl anderen met vergelijkbare financiële behoeften worden uitgesloten. Dit is juridisch en ethisch onhoudbaar.