Het gebruik van de arbeidskorting met het doel van koopkrachtverbetering leidt tot discriminatie, omdat het uitsluitend werkenden bevoordeelt, terwijl niet-werkenden, zoals arbeidsongeschikten en uitkeringsgerechtigden, worden uitgesloten. Dit onderscheid is problematisch om de volgende redenen:
- Beperking tot werkenden: Het doel van de arbeidskorting is het verhogen van het besteedbare inkomen van werkenden, waardoor zij financieel worden ondersteund. Arbeidsongeschikten die niet of niet volledig kunnen werken, profiteren niet van deze maatregel, ondanks dat zij ook koopkrachtverbetering nodig hebben om hun bestaanszekerheid te waarborgen.
- Ongelijke behandeling: Het exclusieve voordeel voor werkenden creëert een structurele ongelijkheid in het belastingstelsel. Dit impliceert dat werkenden meer waard zijn vanuit fiscaal oogpunt dan arbeidsongeschikten die niet werken, wat strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en mensenrechtenverdragen.
- Geen rechtvaardiging voor uitsluiting: Het doel van koopkrachtverbetering is om armoede te verminderen en bestaanszekerheid te vergroten. Door arbeidsongeschikten uit te sluiten, wordt een kwetsbare groep genegeerd, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor deze uitsluiting.
Dat de arbeidskorting mede bedoeld is als koopkrachtinstrument voor werkenden blijkt uit diverse officiële bronnen van de wetgever. Hier zijn enkele concrete aanwijzingen:
1. Memorie van Toelichting bij invoering en wijzigingen
In de parlementaire geschiedenis wordt regelmatig gesproken over de arbeidskorting als middel om de koopkracht van werkenden te verbeteren.
Bijvoorbeeld:
“De arbeidskorting beoogt het financieel aantrekkelijker te maken om arbeid te verrichten en tegelijkertijd de koopkracht van werkenden te ondersteunen.”
(Bron: Memorie van Toelichting bij Belastingplan 2001, waarbij de arbeidskorting werd geïntroduceerd.)
Ook bij latere aanpassingen:
“Met de verhoging van de arbeidskorting wordt bijgedragen aan verbetering van de koopkracht van werkenden.”
(Bron: Memorie van Toelichting Belastingplan 2014)
2. CPB-documentatie en budgettaire beschouwingen
Het Centraal Planbureau (CPB) rekent de arbeidskorting standaard mee als instrument voor gerichte koopkrachtmaatregelen ten gunste van werkenden. In koopkrachttabellen wordt bijvoorbeeld vaak aangegeven hoe verhogingen van de arbeidskorting leiden tot positieve koopkrachteffecten voor werkenden.
3. Kabinetsbrieven en belastingplannen
In belastingplannen wordt de arbeidskorting expliciet gekoppeld aan koopkrachtbeleid:
“Het kabinet kiest ervoor de arbeidskorting te verhogen, om zo werkenden te laten profiteren van de economische groei en hun koopkracht te versterken.”
(Bron: Belastingplan 2019, Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3)
4. Toeslagenstelsel en fiscale vereenvoudiging
De arbeidskorting wordt ook gepresenteerd als alternatief voor inkomensondersteuning via toeslagen, en daarmee als directe koopkrachtversterking via de loonstrook.
Conclusie: Zowel uit parlementaire toelichtingen, beleidsstukken als CPB-analyses blijkt dat de arbeidskorting niet alleen bedoeld is als prikkel voor arbeidsparticipatie, maar ook structureel wordt ingezet om de koopkracht van werkenden te verbeteren. Daarmee worden mensen uitgesloten die wegens een arbeidsbeperking geen arbeid kunnen verrichten, wat leidt tot schending van het verbod op discriminatie. Het gebruik van de arbeidskorting met het doel van koopkrachtverbetering bevoordeelt mensen op basis van hun arbeidsgeschiktheid, terwijl arbeidsongeschikten met vergelijkbare financiële behoeften worden uitgesloten. Dit is juridisch en ethisch onhoudbaar.